Wednesday, October 14, 2009
OUDE GEBRUIKEN EN GEWOONTES.
Vroeger werden mensen bij de kerk op gewijde grond begraven. Maar niet iedereen kon op gewijde grond naast de kerk begraven worden. Als iemand zelfmoord gepleegd had was hij zondig gestorven maar ook landlopers, criminelen, homoseksuelen en kinderen die dood geboren waren werden niet op gewijde grond begraven. Deze kinderen waren immers niet gedoopt en waren daarom nog met de erfzonde besmet. Meestal was er achter de muur van het kerkhof een stuk grond dat niet gewijd was en dat werd voor deze stervelingen gebruikt. Er mochten geen gedachtenis-plaatjes of stenen en dergelijke op deze graven worden gezet. Vaak was er buiten het dorp of stad een aparte plaats die als ongewijd kerkhof fungeerde.
In St. Anthonis lag dat kerkhof buiten de kom van het dorp op de plaats waar ongeveer vroeger het motorcross terrein lag. In het begin van de vorige eeuw is er een pastoor geweest die deze gang van zaken waarschijnlijk onchristelijk vond en hij had een goede oplossing gevonden. Hij liet het stuk grond op De Hoef, dat nauwelijks als kerkhof herkenbaar was met rust. Daar voor in de plaats noemde hij de strook op het kerkhof die het meest naar achteren lag tegen de kerkhofmuur ongewijde grond. Daar werden dood geboren baby's en ook baby's die levend geboren waren maar nog niet gedoopt waren anoniem begraven. De mensen kwamen dan meestal 's morgens met het baby'tje naar de kerk vaak in een schoenendoos. Er werd echter geen engelenmis gedaan zoals bij gedoopte kinderen en deze baby's werden door de ouders of buurlui onopvallend zonder opsmuk langs de muur van het kerkhof begraven.
Op plaatsen die zich nog beter aan de katholieke wet hielden zoals bijvoorbeeld in Ierland werden ook moeders die in het kraambed gestorven waren vaak niet kerkelijk begraven. Vrouwen die gebaard hadden waren volgens de bijbel onrein en moesten eerst de zogenaamde kerkgang doen alvorens ze weer in de kerkgemeenschap werden opgenomen. Deze oude bijbelse opvatting stamt uit de tijd van ongeveer 600 jaren voor Christus. God had tegen Mozes gezegd dat vrouwen die een kind hadden gebaard en vrouwen die menstrueerden onrein waren ( Liviticus 12:1-5). De vrouwen die gebaard hadden moesten daarom gereinigd worden in de tempel en ook de heilige maagd Maria maakte een gang naar de synagoge na de geboorte van Christus om gereinigd te worden. Paus Gelasius (492-496) maakte in 494 de reiniging van Maria (Purificatio) op 15 februari tot gedenkdag van dit merkwaardige gebeuren. Hij deed dit omdat op 15 februari ook door de Christenen nog steeds het populaire Romeinse feest van Luperculia gevierd werd. Zoals vaak gebeurde werden populaire heidense feesten veranderd en werd er een Christelijk tintje aan gegeven.
Oude gebruiken hebben vaak een lange levensduur. Zo is de zogenaamde kerkgang die vrouwen moesten doen na de geboorte van een kind pas op het tweede Vaticaanse concilie dat van 1962 tot 1965 werd gehouden afgeschaft.
Tot die tijd was het de gewoonte dat vrouwen na de bevalling de kerkgang deden. In Limburg noemde men dit de oetgangk doeƫ. De moeders werden meestal vergezeld door twee buurvrouwen. In 1770 werd verboden dat meer dan twee buurvrouwen meegingen. In het verleden werden vaak meer vrouwen meegenomen en dat was vaak aanleiding om na de kerkgang een feestje te organiseren. Daar was de clerus niet van gediend en daarom werd dit besluit genomen.
Vrouwen waren immers na de geboorte van een kind een tijd lang onrein evenals tijdens de menstruatie. Zij werden verondersteld in die tijd niet ter communie te gaan. Ook leefde deze opvatting ook in het dagelijkse leven en er werden geen varkens geslacht als iemand van de vrouwen in het gezin "ongesteld" was.
Vrouwen die een kind gebaard hadden werden als het ware opnieuw in de kerkelijke gemeenschap opgenomen. De zogenaamde kerkgang was pas toegestaan vanaf negen dagen na de geboorte van een kind. De priester ging de moeder bij de kerkdeur tegemoet. De vrouw nam de stola van de priester in de hand, en was zo weer met de kerk verbonden. In de andere hand nam zij een brandende kaars. Deze kaars heeft dezelfde betekenis als de doopkaars en verzinnebeelt de komst uit de duisternis van de zonde naar het licht van Christus. Het kind krijgt officieel dan ook pas de Christelijke naam na de doop. Zowel bij de doop als de kerkgang worden passende Latijnse gebeden gesproken en wordt er met wijwater gedoopt respectievelijk gezegend.