Monday, January 02, 2006
Sjoerd I (925) In het blad van de historische vereniging van het Land van Cuijk.
Rechts: Afbeelding van oerrund in de grotten van Lasceaux.
DE GESCHIEDENIS VAN HET MAAS RIJN IJSSEL ( MRIJ ) RAS IN HET LAND VAN CUIJK.
Over Sjoerd, Prins en het museum te Beers.
INLEIDING
Het rund, zoals wij dat nu kennen, stamt af van het oerrund of ook wel oeros (bos primigenius) genoemd. Uit de 17000 jaar oude rotstekeningen van de Cro Magnon mens in Lascaux en die van 30.000 in de Ardeche in Frankrijk, weten wij hoe dat dier er in die tijd ongeveer uitzag. Het oerrund kwam in Nederland nog voor tot ongeveer 400 na Christus. Het laatste exemplaar dat nog in het wild leefde op de grens van Polen en Rusland is in 1627 gestorven. Reeds veel eerder was het rund ongeveer 7000 jaren geleden langzaamaan gedomesticeerd en uit fossiele vondsten en tekeningen van de vroege Egyptenaren weten wij een en ander van deze dieren.
Reeds lang voor de jaartelling begon, hadden de Kelten, die over grote delen van Europa rondzwierven, al kleine rode runderen. Langs de Noord kust van Frankrijk en België en in Noord Duitsland ( het Angler rund), maar vooral in Denemarken en de Baltische staten, zijn nog steeds geheel rode runderrassen , waarvan men aanneemt dat ze van deze Keltisch dieren afstammen.
HET LAND VAN CUIJK
De Romeinen, die onder leiding van Julius Caesar, ongeveer 50 voor Christus, ook in het Land van Cuijk waren doorgedrongen vestigden zich aan de Maas in Ceuclum, het latere Cuijk. De Bataven, een Keltische volksstam, die op de kleigronden langs de Maas leefden, sloten wat later een verbond met de Romeinen ( Antiqua societas ), en een levendige handel tussen beide partners ontstond. De vraag naar vlees en leer, door de Romeinen, zorgde voor een toename van de veeteelt. Het kleine Keltische rund, met een hoogtemaat van niet veel meer dan een meter, nam mede door deze Romeinse interesse, door het nemen van foktechnische selectieve selectie, in maat en gewicht toe.
In de vroege Middeleeuwen nam de interesse voor veeteelt weer af, mede doordat besmettelijke veeziektes zoals de runderpest af en toe de veestapel decimeerde. Ook het vertrek van de Romeinen had tot gevolg dat de veeteelt weer uitsluitend een taak kreeg van zelfvoorziening voor de boeren zelf.
In de late Middeleeuwen ( 1300-1500 ) nam de aandacht voor veeteelt weer serieus toe, mede door de relatief snelle bevolkingsgroei.
Tot aan het einde van de 19de eeuw werd er in Nederland weinig aan rundveefokkerij gedaan. Toch had de toekomstige koning Willem III, die Engeland als het Mekka van vorstelijk vee beschouwde, al in 1843 de eerste Shorthorns, ook wel Durham stieren genoemd, geïmporteerd. Enkele van die stieren kwamen ook in Brabant terecht en op de Geest bij Linden ( bij Cuijk ) heeft o.a. ook zo’n gespikkelde Durham stier gestaan.
De oprichting van het Nederlandse rundveestamboek (NRS) in 1874 was een eerste begin om de fokkerij wat meer administrerend te begeleiden. De dierenarts Gerard Hengeveld werd als eerste hoofdinspecteur van het stamboek aangesteld. Men sprak toen nog van veeslagen en iedere streek had wel een eigen veeslag, die echter slechts weinig van elkaar verschilden . Wel hadden de koeien toen vaak nog allerlei kleuren en naast zwartbont en roodbont kwam grijs, blauwgespikkeld, blaarkop en witterik naast lakenvelder voor. Op de schilderijen van schilders van de Romantische school kan men al deze bonte schakeringen van kleuren zien.
In het boek van Gerard Hengeveld dat hij al in 1856 geschreven had, werden de Gelderse roodbonten al beschreven. De lichaamsbouw was fraai. Over het algemeen waren de dieren middelmatig van stuk en muntten zij uit in melkrijkheid. De kleur van de roodbonten was zowel in Oost als Zuid Nederland veelal donkerrood met 4 witte sokjes en een bles. Toen wat later in1906 de drie Nederlandse rassen Friesch Hollands, MRIJ en blaarkop door Iman van den Bosch, inspecteur van het in 1874 opgerichte Nederlandse rundvee stamboek, werden ontworpen, stelde men zich in de praktijk meestal nog voor, dat de roodbonte eigenlijk een zwartbont exterieur moest hebben , maar dan met een rood vel. Pas later is het verschil in bespiering en verdere rastypische kenmerken naar voren gekomen, om uiteindelijk op dit moment, na ongeveer 100 jaren, weer terug te keren naar een en hetzelfde type koe (Amerikaanse Holstein-Friesian ) met twee verschillende kleuren namelijk zwartbont en roodbont.
SJOERD
In 1913 was het 100 jaren geleden dat Nederland vrij was, van de Franse overheersing. Naar aanleiding van dit feest werd in Den Haag door de overheid een rundveeshow georganiseerd. Naast zwartbonten werden ook roodbonten, voornamelijk uit Gelderland en Overijssel geshowd, omdat die meer het gewenste melktype hadden. Er werden ook wel enkele koeien uit Limburg, namelijk uit Venray en Baexem getoond, maar de koeien uit het Land van Cuijk waren nog te veel van het Cuijkse veeslag en te zwaar en wat te massaal om aan het ideale beeld dat men zich toen voorstelde, te voldoen. Zij kwamen daarom niet voor deze show in aanmerking. De koeien uit het IJssel gebied domineerden en vooral Marle, Olst en Brummen traden op de voorgrond. In 1913 moest men in Den Haag nog wennen aan een koe die anders van exterieur was dan de Hollandse zwartbonte.
In 1923 werd opnieuw, nu vanwege het 25 jarig jubileum van koningin Wilhelmina, een nationale show in Den Haag door de overheid georganiseerd. In Beers dat als middelpunt van de Land van Cuijkse fokkerij kon beschouwd worden, had men inmiddels de stier Sjoerd- 426 uit Steenderen gekocht. Sjoerd- 426 was in1915 geboren en was een klein stiertje, maar elegant van type en fraai gelijnd. Hij was een kleinzoon, zowel van vaders als van moeders kant, van Frits-149 R die als een van de stamvaders van het MRIJ ras kan worden beschouwd. Hij had precies in overmaat de eigenschappen, die men in het Land van Cuijk te kort kwam. Omdat men van hoger hand nu eenmaal de wat meer gelijnde koe, met veel snit als fokdoel had, wilde men in Beers wel een poging in die richting wagen. Het Land van Cuijkse vee was intussen ook wat grillig van kleur geworden, door import van Shorthorns uit Engeland, die geen productie verhoging, maar wel de getijgerde kleur en de rode slijmvliezen rond neus en ogen hadden meegebracht. Omdat Sjoerd- 426 de ideale kleur had zoals men zich die in die tijd voorstelde, kon hij derhalve wellicht goed werk doen. Deze verwachting kwam uit en de afstammelingen van Sjoerd - 426 hadden de robuustheid van het Cuijkse veeslag en de edele uitstraling van Overijssel. Sjoerd - 426 werd door deze prestatie dan ook preferent 2de klas door het stamboek verklaard. Een dochter van Sjoerd - 426 , Jeanette - 7059, van J. Heurkens uit Beers, werd de kampioen van de show in Den Haag in 1923, terwijl Liza-3946 van de weduwe M. Huberts te Beers reserve kampioen werd.
In 1928 werd voor het eerst de nationale rundveeshow door het Nederlandse rundveestamboek in Utrecht georganiseerd. De stier Sjoerd 426 had een zoon uit de vrijwel ideale MRIJ koe Liza 3946, van de weduwe van Martien Huberts uit Beers, die zoals vermeld in 1923 nog reserve kampioen in Utrecht was geworden . Deze stier die in 1919 geboren werd, kreeg de naam Sjoerd 1 - 925 en dekte 7 jaren lang in Beers. Zowel de kampioen als de reserve kampioen waren afstammelingen van Sjoerd- 426, terwijl een dochter groep van Sjoerd 1- 925 met de hoogste prijs ging strijken. Deze dochtergroep dwong bij alle bezoekers, zowel uit het binnenland als uit het buitenland, veel bewondering af. Iman van den Bosch verklaarde dat hij versteld stond van de vooruitgang die het Land van Cuijk gemaakt had en zei dat hij het Land van Cuijkse vee prima en zelfs uitstekend vond. Sjoerd 1 - 925 werd later preferent eerste klasse en kreeg op deze show de eerste prijs met het predikaat “met ere” , een predikaat dat later nooit meer door het NRS is toegekend. Sjoerd 1 - 925 wordt dan ook als de belangrijkste stamvader van het MRIJ ras beschouwd. ( In vitrine 31 van het museum van KI en veeteelt in Beers, ligt een fotokopie van zijn dochtergroep zoals die in 1930 werd getoond op de Cuijkse fokdag.) In 1928 werd Sjoerd 1- 925 naar Duitsland verkocht, waar hij tot 1933 op verschillende plaatsen zijn diensten bewees en waar hij mede de basis legde voor het Duitse ras Rotbunt.
Sjoerd 1 - 925 zorgde voor een zeer goede exterieur vererving en verhoogde de melkplas uitstekend en zorgde bovendien nog voor een behoorlijk melkvetgehalte bij zijn dochters.
In het crisis jaar 1933 werd er geen nationale show georganiseerd, maar in 1935 werd er in Utrecht weer een door het NRS gehouden. Ook toen teerde men nog op de roem die Sjoerd 1-925 gebracht had. 22 Jaren na de oprichting van de bond van fokvereniging Land van Cuijk in 1913 haalde deze bond wel haar grootste triomf. Cato’s Sjoerd - 4107, geboren in Beers en in ’t bezit van de fokvereniging van het dorp Zeeland werd kampioen. Er werden 17 collecties zelfgefokte volbloeden uit het hele land ingezonden, waarvan de groep van H. Goossens uit Beers voorop liep. Als tweede kwam de eigenaargroep van C. van Raay uit Beers, terwijl Th. Cloostermans uit Linden met de derde plaats, dit deel van de nationale show, compleet tot een Land van Cuijkse aangelegenheid maakte.
DE PRINSEN
In 1949 organiseerde het Nederlandse Rundvee Stamboek (NRS) de nationale show in Den Bosch omdat men daar toen voor het eerst overdekte hallen had. Inmiddels had de stier Stiena’s 3 Prins - 6675, die in Beers door Silvester Martens gefokt was, furore gemaakt. Zijn vader was Prins - 5815, een zoon van Jumbo, die in Limburg door Wim Bens uit Escharen, in Limburg gekocht was, en in Gassel later evenals zijn zoon prins - 5815 preferent 2 de klas werd. Deze stieren voerden terug naar een andere bloedlijn, namelijk die van Castro 70 R die in Het Overijsselse gebied haar oorsprong vond.
Stiena’s 3’Prins - 6675 werd in 1951, evenals zijn beroemde plaatsgenoot Sjoerd 1 - 925, ook preferent 1 ste klasse, een predikaat dat in totaal slechts aan 4 stieren van het MRIJ is toegekend.
DE NIEUWE TIJD
De waarde die men aan dit soort predikaten hechtte werd echter steeds minder, omdat de harde economie in de melkveehouderij steeds meer op de voorgrond trad. Het zou nog slechts enkele jaren duren, voordat de Amerikaanse Holstein –Friesian een einde zou maken aan een roemrijke periode waarin show en stamboek predikaten zo belangrijk waren geweest.
Op de nationale show, in 1949 schitterde het Land van Cuijk voor het laatst. Het was een roodbont hoogtepunt dat de, door koningin Juliana uitgereikte medaille, aan Piet Goossens uit Beers werd toegekend voor diens eigen gefokte collectie koeien, waarin twee kampioenes en een reserve kampioene stonden opgesteld. De 4de kampioene was van de gebroeders Barten uit Beers.
In 1954 kwam de omslag. De meer gelijnde MRIJ koe met veel adel en een fraai zijaanzicht kwam in de mode. De stier Prins van de IJssel - 7055 gaf juist die dieren, die men zich in Den Haag bij het Nederlandse rundveestamboek voorstelde. Prins - 7055 was van dezelfde bloedlijn als de Land van Cuijkse prins - 5815. De Overijsselse en Gelderse fokkerij kwam steeds meer in de belangstelling, totdat de import van sperma uit Amerika en Canada, voorgoed een einde maakte aan de roemrijke geschiedenis van het MRIJ ras. Het Amerikaanse Holstein-Friesian ras vindt zijn oorsprong in het Nederlandse Noord Hollands zwartbont vee dat rond 1900 in grote getale naar Amerika geëxporteerd werd en daar tot een modern melkveeras is omgefokt.
Nog eenmaal schitterde het land van Cuijk in 1988 op de nationale show met de stier Prins 2, die de beste groep afstammelingen van een stier liet zien. Prins 2 voerde vijfmaal Stiena’s 3 Prins in zijn stamtafel . Hij was een zeer goede melkvererver evenals zijn voorvaders. Omdat inmiddels de KI vereniging in 1969 volledig op het insemineren met diepvries sperma was overgegaan kon de stier Prins 2 optimaal gebruikt worden. Van de 20 roodbonte stieren met de hoogste waardering voor de vererving van economische kenmerken , vermeld in de veeteelt van Augustus 2002, waren er 16 dieren die via vaders of moederskant het bloed van de driekwart Holstein-Friesian stier Pigeonwood voerden. De grootmoeder van Pigeonwood was Julia 134, een dochter van Prins 2. Ver terug in de stamboom van Julia 134 begint Julia in 1925. Zij was een kleindochter van Sjoerd 1-925 en door Ties Toonen uit Oploo, die als eerste veehouder van Oploo in 1922 lid van het stamboek geworden was, gefokt. De kleinzoons van Ties Toonen, die op den Duivenbos in Oploo woonden, fokten de stier Pigeonwood. Omdat de stier driekwart Amerikaans bloed voerde kreeg hij in plaats van Duivenbos de naam Pigeonwood. Er werden in het land van Cuijk alleen al 27 duizend dochters van Prins 2 en ongeveer 30 duizend van Pigeonwood geboren, die in de melkcontrole kwamen. De verkoop van het sperma van Prins 2 in binnen en buitenland heeft er mede voor gezorgd dat het museum van veeteelt en KI nu, in Beers zo fraai gehuisvest is.
Jan Goossens, Januari 2003