Tuesday, November 22, 2005
Links: heksen verbranding.
Rechts: Paus Alexander IV
Afhankelijk van de hoeveelheid moederkoren die men binnenkreeg en de variëteit van de schimmelsoort kon het moederkoren ook psychedelisch werken. Het ergotamine is een chemische stof (alkaloïde) dat zeer nauw verwand is aan LSD en sommige andere psychedelica. het kan hallucinogeen werken, maar ook paranoïde, psychotische en hysterische symptomen, zoals die bij schizofrene patiënten voorkomen. Niet alleen afhankelijk van de ergotamine, maar ook de persoonlijke gevoeligheid speelt een rol. Kinderen en zwangere vrouwen zijn extra gevoelig en ook zijn vrouwen in het algemeen gevoeliger dan mannen.
Het is niet verwonderlijk, dat deze psychische verschijnselen veelvuldig voorkwamen in de tijden, waarin de verontreiniging met moederkoren van de rogge op de voorgrond trad. Vrouwen en vaak ook kinderen gingen zich raar gedragen en bewegen (St. Vitusdans) en spraken verward. Men dacht dat ze door de duivel bezeten waren en dat ze door andere mensen, die ook door de duivel bezeten waren als het ware werden besmet.
Toch werden deze mensen aanvankelijk door de overheid, die voornamelijk door de geestelijken werd bepaald, redelijk behandeld. Men trachtte de bezetenen met gebed en kruiden te genezen. Als ze het al te bond maakten, werden hen de sacramenten der stervenden (bedienen) geweigerd. Op het concilie van Ancyra in klein Azië werd in 314 besloten dat mensen die om raad gingen bij heksen en magiërs, vijf jaren in de gevangenis moesten. Paus Nicholas I verbood in 866 het martelen van mensen ook al waren ze van de duivel bezeten. Om zeker te weten of men van de duivel bezeten was werd men in het water gegooid en als men dan zonk was men bezeten. Hier werd echter sterk de hand mede gelicht en het resultaat was dat men het er meestal toch levend van af bracht.
Hierin kwam verandering toen paus Alexander IV (1254-1261), die een neef was van Gregorius IX (1227-1241), besloot dat ook zij, die van de duivel bezeten waren op de brandstapel thuis hoorden. Dit verbranden van heksen heeft geduurd tot laat in de zeventiende eeuw, en werd door paus JohannesXXII (1316-1334) en Benedictus XII (1334-1342) aangemoedigd.
In 1334 werden in Toulouse van de 63 heksen er 8 verbrand en kreeg de rest levenslang.
Van 1400 tot 1650 werden meer dan 200,000 vrouwen geëxecuteerd vanwege hekserij. In Würzburg werden van 1627 tot 1629, 157 in de verslagen genoemde personen verbrand. Meestal met vijf of zes tegelijk. Niemand werd ontzien en 14 vicarissen van de kathedraal op de brandstapel gezet. Ook de vrouw van de burgemeester, de apotheker met vrouw en kinderen, en vier meisjes van negen jaar behoorden tot de slachtoffers.
In Lille (Frankrijk) werd in 1639 een school met hekserij besmet. Het begon met een juffrouw die meende dat er duivels in de klas zweefden. Spoedig daarna begonnen ook de kinderen zich vreemd te gedragen. Men had al besloten om drastische maatregelen te nemen maar de ouders verzetten zich hevig en zeiden dat de kinderen wel behekst waren wellicht, maar dat het van de juffrouw kwam. De kinderen waren niet bedreigend volgens de ouders, zodra de juffrouw maar verdwenen was. De juffrouw wist zich te vermommen en ontvluchtte zo de brandstapel