Wednesday, October 14, 2009
paranormale geneeskunde
Links: professor Piet Borst. Rechts: minister Plasterk
Helemaal rechts: kwakzalver
Piet Borst was hoogleraar in de biochemie aan de universiteit van Amsterdam en emeritus wetenschappelijk directeur van het Nederlands kankerinstituut en het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.
Hij is internationaal een gewaardeerd wetenschapper en bekend om zijn strijd tegen de kwakzalverij.
Regelmatig schrijft hij stukken in het NRC en hij steekt zijn hekel aan de paranormale geneeskunde niet onder stoelen of banken. ( Zie op Google: Piet Borst over irrationaliteit) Zijn stelling is dat geneeskunde moet berusten op nauwkeurige statistisch verantwoorde proeven, waaruit blijkt of en behandeling of geneesmiddel werkzaam is of niet. Men noemt dit “evidence based” geneeskunde. Daartegenover staat de paranormale geneeskunde, waarbij men uitgaat van aannames die meestal wetenschappelijk geen poot hebben om op te staan. Het werkt als een godsdienst waarbij men gelooft in zaken die wetenschappelijk niet te bewijzen zijn en waarvan vaak vaststaat dat het wetenschappelijk niet klopt. Het doet denken aan de uitspraak van de kerkvader Tertullianus die zei “Credo quia absurdum” dat betekent ik geloof omdat het idioot is.
In zijn lezing op de universiteitsdag van Amsterdam noemde professor Borst homeopathie Westerse flauwekul en acupunctuur Oosterse hocus pocus.
Hoewel professor Borst wetenschappelijk volkomen gelijk heeft moet men toch met iets rekening houden waarover hij niets vermeldde.
Ziektes zijn vaak psychosomatisch waarbij de psyche van de patiënt heel belangrijk kan zijn. Een vriendelijke kwakzalver kan vaak beter genezend werken dan een lompe onsympathieke dokter. Het is daarbij niet belangrijk of de kwakzalver homeopathie gebruikt of te werk gaat als het boertje van Winssen.
Professor Jozien Bensing, hoogleraar klinische psychologie zegt dat de communicatie tussen arts en patiënt daarom vaak belangrijker is dan de behandeling. Zij wijst ook op de werking van placebo's of neppillen die bijna steeds ook werken bij vergelijkend proeven met geneesmiddelen.
Van belang in dit verband is ook de stelling in het medische proefschrift van Lucas Hawinkels (21 sept. 2009) dat het voor sommige artsen beter is te werken met stukjes van de patiënt dan met hele patiënten.
De gynaecoloog F. Engel noemt in het NRC het citaat: “Es heilt nicht die Medizin sondern den Artzt” Zij gaf in haar praktijk aan patiënten met vage klachten met negatief onderzoek druppeltjes Tinctura Chinae met als enige werkzaamheid dat het bitter smaakt. Tevens luisterde ze goed naar de patiënten en sprak opbeurende woorden. De patiënten reageerden vaak gunstig. Haar apotheker waarschuwde haar dat zij de zaak belazerde omdat de druppels geen resultaat konden hebben en daarom hield ze er maar mee op.
Een veel voorkomende eigenschap van mensen is een zogenaamde paranoid personality disorder.
Men ziet het 't meest bij vrouwen en beter ontwikkelde en welgestelde mensen. Zij wantrouwen vooral zaken die door andere mensen normaal geaccepteerd worden, maar geloven wel iets wat bijvoorbeeld door de tante van de werkster wordt aanbevolen. Het gevolg is dat ze hun arts of specialist vaak wantrouwen. Dit wantrouwen gaat meestal gepaard met een hekel aan alles wat op een medicijn lijkt. Een kwakzalver die bij deze mensen de juiste gevoelige snaar weet te treffen kan dan vaak succes hebben.
Een arts die na een goed onderzoek tot de conclusie komt dat de psyche van de patiënt meer de oorzaak van de ziekte is dan de somatische klachten, kan succes hebben als hij van paranormale middelen gebruik maakt. Hij moet zich bewust zijn dat de psychische beïnvloeding hier genezend werkt en niet de homeopathie of de acupunctuur. Artsen die een goede natuurwetenschappelijke opleiding hebben gehad en menen dat het de paranormale behandelwijzen op zich zelf genezend werken zijn te vergelijken met artsen die vroeger hun patiënten naar Lourdes stuurden. Hoewel zij zagen dat nog nooit een mens met één been van Lourdes terugkwam met twee benen geloofden zij toch dat er in Lourdes wonderen gebeurden.
In dit verband is het bedenkelijk dat vanwege de numerus clausus vaak alleen de jongens met de hoogste cijfers worden toegelaten om universitair tot arts te worden opgeleid. Veel meer ligt voor de hand dat men eerst een psychologische test doet om te bepalen wie het meest geschikt is om voor arts te worden opgeleid. Iedereen zal graag als hij ziek is een sympathieke meelevende dokter aan zijn bed hebben en niet iemand die toevallig het beste jongetje van de klas was.
OUDE GEBRUIKEN EN GEWOONTES.
Vroeger werden mensen bij de kerk op gewijde grond begraven. Maar niet iedereen kon op gewijde grond naast de kerk begraven worden. Als iemand zelfmoord gepleegd had was hij zondig gestorven maar ook landlopers, criminelen, homoseksuelen en kinderen die dood geboren waren werden niet op gewijde grond begraven. Deze kinderen waren immers niet gedoopt en waren daarom nog met de erfzonde besmet. Meestal was er achter de muur van het kerkhof een stuk grond dat niet gewijd was en dat werd voor deze stervelingen gebruikt. Er mochten geen gedachtenis-plaatjes of stenen en dergelijke op deze graven worden gezet. Vaak was er buiten het dorp of stad een aparte plaats die als ongewijd kerkhof fungeerde.
In St. Anthonis lag dat kerkhof buiten de kom van het dorp op de plaats waar ongeveer vroeger het motorcross terrein lag. In het begin van de vorige eeuw is er een pastoor geweest die deze gang van zaken waarschijnlijk onchristelijk vond en hij had een goede oplossing gevonden. Hij liet het stuk grond op De Hoef, dat nauwelijks als kerkhof herkenbaar was met rust. Daar voor in de plaats noemde hij de strook op het kerkhof die het meest naar achteren lag tegen de kerkhofmuur ongewijde grond. Daar werden dood geboren baby's en ook baby's die levend geboren waren maar nog niet gedoopt waren anoniem begraven. De mensen kwamen dan meestal 's morgens met het baby'tje naar de kerk vaak in een schoenendoos. Er werd echter geen engelenmis gedaan zoals bij gedoopte kinderen en deze baby's werden door de ouders of buurlui onopvallend zonder opsmuk langs de muur van het kerkhof begraven.
Op plaatsen die zich nog beter aan de katholieke wet hielden zoals bijvoorbeeld in Ierland werden ook moeders die in het kraambed gestorven waren vaak niet kerkelijk begraven. Vrouwen die gebaard hadden waren volgens de bijbel onrein en moesten eerst de zogenaamde kerkgang doen alvorens ze weer in de kerkgemeenschap werden opgenomen. Deze oude bijbelse opvatting stamt uit de tijd van ongeveer 600 jaren voor Christus. God had tegen Mozes gezegd dat vrouwen die een kind hadden gebaard en vrouwen die menstrueerden onrein waren ( Liviticus 12:1-5). De vrouwen die gebaard hadden moesten daarom gereinigd worden in de tempel en ook de heilige maagd Maria maakte een gang naar de synagoge na de geboorte van Christus om gereinigd te worden. Paus Gelasius (492-496) maakte in 494 de reiniging van Maria (Purificatio) op 15 februari tot gedenkdag van dit merkwaardige gebeuren. Hij deed dit omdat op 15 februari ook door de Christenen nog steeds het populaire Romeinse feest van Luperculia gevierd werd. Zoals vaak gebeurde werden populaire heidense feesten veranderd en werd er een Christelijk tintje aan gegeven.
Oude gebruiken hebben vaak een lange levensduur. Zo is de zogenaamde kerkgang die vrouwen moesten doen na de geboorte van een kind pas op het tweede Vaticaanse concilie dat van 1962 tot 1965 werd gehouden afgeschaft.
Tot die tijd was het de gewoonte dat vrouwen na de bevalling de kerkgang deden. In Limburg noemde men dit de oetgangk doeë. De moeders werden meestal vergezeld door twee buurvrouwen. In 1770 werd verboden dat meer dan twee buurvrouwen meegingen. In het verleden werden vaak meer vrouwen meegenomen en dat was vaak aanleiding om na de kerkgang een feestje te organiseren. Daar was de clerus niet van gediend en daarom werd dit besluit genomen.
Vrouwen waren immers na de geboorte van een kind een tijd lang onrein evenals tijdens de menstruatie. Zij werden verondersteld in die tijd niet ter communie te gaan. Ook leefde deze opvatting ook in het dagelijkse leven en er werden geen varkens geslacht als iemand van de vrouwen in het gezin "ongesteld" was.
Vrouwen die een kind gebaard hadden werden als het ware opnieuw in de kerkelijke gemeenschap opgenomen. De zogenaamde kerkgang was pas toegestaan vanaf negen dagen na de geboorte van een kind. De priester ging de moeder bij de kerkdeur tegemoet. De vrouw nam de stola van de priester in de hand, en was zo weer met de kerk verbonden. In de andere hand nam zij een brandende kaars. Deze kaars heeft dezelfde betekenis als de doopkaars en verzinnebeelt de komst uit de duisternis van de zonde naar het licht van Christus. Het kind krijgt officieel dan ook pas de Christelijke naam na de doop. Zowel bij de doop als de kerkgang worden passende Latijnse gebeden gesproken en wordt er met wijwater gedoopt respectievelijk gezegend.